“Ik ben de middelste thuis, ik ben meestal vrolijk en ik ben slim in taal.”
Als je de meester van groep 6 vraagt: wat typeert jouw leerlingen, wat is nu echt een kind van 9 jaar? Dan wijst hij op Fleur.
Ontwikkeling
Fleur is een schrijfster aan het worden. Ze bedenkt verhalen, ze speelt verhalen met haar vriendinnen, ze wordt steeds vindingrijker met taal. Fleur heeft een voorkeur voor wat echt is, ze wil echte dingen naspelen.
“Zelf een toneelstuk maken is voor Fleur superleuk. Niet te veel kaders, gewoon lekker zelf mogen verzinnen. Ik hoef niet meer per se iets voor te doen. Een heldere uitleg van een opdracht is voldoende.”
Ze werkt niet zo vrij en individueel vanuit haar eigen verbeelding als eerder. Het proces van verbeelding speelt zich meer in haar hoofd af. Ze tekent niet meer zo graag, want ze wil dat de dingen echt lijken en dat lukt haar niet goed. Haar agenda, haar eerste agenda, heeft ze wel volgetekend; met bekende stripfiguurtjes, symbolen en logo’s laat ze zien welke momenten leuk, saai en fantastisch zijn.
Fleur beseft dat ze deel uitmaakt van meerdere groepen en dat er verschillende relaties zijn tussen mensen, en die relaties zijn heel belangrijk voor haar: met de leerkracht in de klas, met haar broer en zusje, en met haar vriendinnen bij atletiek. Fleur is geïnteresseerd in hoe de ‘volwassen’ wereld in elkaar zit, ze stelt zichzelf daar vragen over en ontwikkelt normen en waarden.
“Ik vroeg de groep: ‘Wat hebben we vandaag geleerd over het leven van honderd jaar geleden?’. Fleur vertelt dat het huishouden honderd jaar geleden wel erg hard werken was. ‘Wij hebben thuis een wasmachine, een vaatwasser, een robotstofzuiger, een computer en we kopen onze kaarsen gewoon bij de HEMA’. En ze vond de spelletjes voor buiten erg leuk. ‘Misschien wel leuker dan onze spelletjes nu,’ zei ze.”
Fleur leert steeds beter causale verbanden te zien en is nieuwsgierig naar samenhang en verschillen tussen haar wereld en de wereld van de ander.
“De kinderen kregen in groepjes de opdracht een verhaal te bedenken, om daar later een klankverhaal van te maken. Als ik zo’n opdracht in groep 4 geef, komen er verhalen over prinsen en prinsessen. Maar het verhaal van Fleur en haar groepje ging echt over henzelf, over een ruzie op het schoolplein en hoe ze dat samen weer goed gemaakt hebben. En dat hoorde je later ook terug in de klanken: het was een gebeurtenis uit hun eigen belevingswereld.”
Eerder dacht ze in ‘ik en jij en de wereld’. Maar nu is het 'jij en ik en hij en zij, dit en dat’ en ‘als en dan én de wereld'.
Wat gaat Fleur vooral ontdekken en ontwikkelen binnen cultuureducatie?
Zij gaat ontdekken dat er samenhang is tussen dingen die ze denkt, ziet en maakt. Ze oefent en ontwikkelt oog voor detail en verbinding en ziet steeds beter de mogelijkheden van materialen en technieken. De verhalen die zij bedenkt en met haar vriendinnen speelt worden langer en laten meer zien over het waarom van gebeurtenissen. Ze geniet van gespeelde en geschreven verhalen van anderen en dat geeft haar nieuwe ideeën.
“De leerlingen hebben in groepjes een dansfrase gemaakt en die presenteren ze aan elkaar. Fleur benoemt dat ze de dans van haar klasgenoten heel leuk vond, ze had koken en eten in de bewegingen herkend. De dansers vertellen haar dat de eetbeweging klopt, maar de andere beweging niet ‘koken’ moest voorstellen.”
Fleur leert beter inschatten hoe haar vaardigheden zich ontwikkelen, omdat ze deze kan vergelijken met hoe ze de dingen vroeger deed en wat ze al heeft bijgeleerd.
Fleur wordt er zich er steeds meer bewust van dat mensen van elkaar verschillen in wat ze voelen en denken, en dat je dat terug kunt zien in hun gedrag. Dat interesseert haar. Bij de dramales kijkt ze graag naar het spel van haar klasgenoten.
“Fleur vormt snel en duidelijk een mening over het maakwerk en toneelspel van andere kinderen. ‘Ik verstond haar niet’ of ‘ik snapte het niet’ kan er gemakkelijk uitfloepen. Fleur vindt het leuk als er bij het toneelspelen meer kunde van haar wordt ‘geëist’. Met alleen een applaus na een korte opvoering neemt ze geen genoegen meer. Een ‘tip en top’ is voor Fleur heel belangrijk.”
Fleur kan steeds beter andere perspectieven innemen en zich inleven in een ander. Ze kan nu intens en stil naar een voorstelling kijken en leeft helemaal mee met de hoofdpersoon. In de klas is ze heel betrokken bij gesprekken over het ‘hoe en waarom en wat betekent dat voor mij’.
Wat vraagt dat van de leerkracht?
Fleurs meester helpt haar om onderwerpen waar zij in geïnteresseerd is ‘boven tafel’ te krijgen. Hij helpt haar te zoeken naar bronnen, wat vind je leuk, hoe doen anderen dat.
“Kinderen als Fleur krijgen echt aandacht voor dat wat ze zelf maken. Ik geef ze de ruimte om naar het resultaat te luisteren. Met handvatten hoe ze dat moeten doen: Waar let je op als je luistert? Op muzikale kenmerken, maar ook op wat het met jou doet. Ik geef ze kaders maar vul die niet helemaal in. Fleur krijgt door dat ze, als ze goed naar zichzelf luistert, zichzelf in de muziek kan verbeteren.”
En terloops laat hij dingen zien die anders zijn, die niet ‘echt’ zijn en toch heel bijzonder. Met zijn vragen doet de meester een beroep op logische en niet-logische verbanden die Fleur ontdekt. Hij daagt de leerlingen regelmatig uit om goed waar te nemen, eerst nauwkeurig en feitelijk, maar dan ook naar wat het oproept, waar het aan doet denken.
Als Fleur iets aan het maken is, stimuleert de meester soms om details uit te werken en soms de verbinding te laten zien. Een lied kent losse noten en klanken, maar de verbinding ertussen geeft een melodie. Een dansfrase bestaat uit bewegingen van verschillende lichaamsdelen, maar de hele frase heeft richting en vaart en vertelt iets.
“In het atelier staan Mondriaan en De Stijl centraal. Ik vertel over hoe De Stijl zich inzette voor een nieuwe kunst in een nieuwe, betere wereld. Fleur vraagt zich af hoe de wereld beter kan worden door kunst. Een mooie vraag natuurlijk. In het gesprek ontdekken we met elkaar dat er samenhang is tussen wat we om ons heen zien en wat er in de geschiedenis is gebeurd. Ik vertel dat deze kunstenaars streefden naar harmonie en evenwicht door het gebruik van eenvoudige beeld- en vormaspecten. Toen Fleur zelf aan de slag ging, merkte ik dat zij zich meer bewust was van ‘wat maak ik en welk gevoel roept dat op’.”
De meester biedt nieuwe technieken en constructies aan die de leerlingen helpen bij het vormgeven van hun ideeën. Hij laat zien hoe die technieken in de ‘echte’ wereld gebruikt worden, door de choreograaf, de molenaar, de filmer of decorbouwer.
“Het allerbelangrijkste is de open houding en blik van deze leeftijdsgroep in stand houden. Fleur vindt nogal makkelijk dat iets niet kan of een gek idee is. Ik verleid haar ertoe die gedachte opzij te zetten. De vrijheid die kunstenaars en designers voelen bij de ontwikkeling van een werk, die wil ik de kinderen leerlingen ook laten ervaren. Wij passen hiervoor vaak de Speculatieve Designworkshop toe, jij bepaalt hoe de toekomst eruitziet en wat er wel en niet kan.”
En hij houdt ervan de jongens en meisjes uit te dagen met dingen die te meisjesachtig of juist te jongensachtig lijken.
Kenmerken van de culturele ontwikkeling van 9- tot 11-jarigen
De verbeelding wordt minder expressief en is minder zichtbaar en vindt steeds meer plaats in het hoofd. Fantasiewerelden zijn een voortzetting van verbeelding uit de jongere kindertijd, met ruimtes, werelden en plaatsen, met een systeem van eigen regels. Vaak worden voorwerpen gebruikt om de wereld vorm te geven. Leerlingen houden deze fantasie liever voor zichzelf.
Leerlingen kunnen steeds beter conceptueel denken. Ze denken na over de rollen die zij vervullen en zien zichzelf in toenemende mate als onderdeel van een sociaal complex geheel: als dochter, als teamlid, als leerling van een school.
Leerlingen ontwikkelen een beter begrip van persoonlijke kenmerken van zichzelf en de ander: het zelfbeeld is realistischer. Ze gaan zichzelf nog meer vergelijken met anderen. Leerlingen zijn positiever over hun sociale eigenschappen en hun empathische vermogen ontwikkelt zich.
Leerlingen spelen liever echte jongens- of meisjesspelletjes. Jongens spelen liever in grote groepen, competitieve spellen of met kleinere groepjes aan de computer. Meisjes spelen meestal liever in tweetallen en delen daarbij vaak dezelfde interesses. Ook praten zij graag met elkaar.